Geschiedenis van de getijdentheorie
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De geschiedenis van de getijdentheorie is een onderdeel van de wetenschapsgeschiedenis. Dit deel beschrijft het ontstaan van de theorie die een verklaring geeft voor het optreden van de getijden, en die voorspellingen daarover mogelijk maakt.
Zoutwaterkusten staan onder invloed van de getijden (grote binnenzeeën als de Middellandse Zee en de Oostzee in mindere mate) en de kustbewoners hebben met het rijzen en dalen van het water, en de ermee samenhangende stromingen te maken. Voor de bereikbaarheid van havens en de bevaarbaarheid van riviermondingen maar ook vanwege het gevaar van overstromingen, is kennis over het getij van wezenlijk belang. Uit oude geschriften en overleveringen van veel kustbewonende of zeevarende naties blijkt dan ook dat er kennis over het getij werd verzameld. Al ruim vóór het begin van de christelijke jaartelling werd het verschijnsel beschreven, onder andere door Herodotus, en geprobeerd het te verklaren. De kennis uit de klassieke oudheid over het verschijnsel werd in 77 n.Chr. opgetekend door Plinius de Oudere in zijn Naturalis historia, een werk dat bewaard is gebleven. Baanbrekende bijdragen aan een verklarende theorie zijn geleverd door Isaac Newton (1687) en Pierre-Simon Laplace (1776). Daarna deden William Thomson (Lord Kelvin) (1867) en Arthur Thomas Doodson (1921) pionierswerk met betrekking tot het voorspellen van de getijden.